Toen
John Maynard Keynes in de zomer van 1919 teleurgesteld terugkeerde uit Parijs
sloot hij zich twee maanden in zijn buitenverblijf op om zijn deprimerende ervaringen
opgedaan tijdens de vredesonderhandelingen in Versailles te boek te stellen.
Het zou de moderne klassieker The Economic Consequences of the Peace worden.
Het was en is geen vrolijk boek. De geest van wraakzucht die Keynes in de
wandelgangen en vergaderzalen van Versailles gewaar werd, deden hem het ergste
vrezen voor de toekomst van de Europese civilisatie. Het doet de dan 36-jarige
econoom-ambtenaar aan het eind van het boek verzuchten – en ik laat de passage
met opzet onvertaald om iets van Keynes' prachtige Engels te kunnen laten
proeven:
"If we aim
deliberately at the impoverishment of Central Europe, vengeance, I dare
predict, will not limp. Nothing can then delay for very long that final civil
war between the forces of Reaction and the despairing convulsions of Revolution,
before which the horrors of the late German war will fade into nothing, and
which will destroy, whoever is victor, the civilization and the progress of our
generation."
Op
zoek naar de wortels van de woede die op allerlei plekken door de huid van het
nieuwe boek over de eurocrisis van de veelgelauwerde Amerikaanse econoom,
Joseph Stiglitz, heenprikt, lees ik hem in het souterrain van het 4-sterren hotel
aan de Amsterdamse Herengracht zonder bronvermelding de bovenstaande passage
voor. Stiglitz is die ochtend aangekomen uit de Verenigde Staten en ik ben de
achtste interviewer op rij die hem in die met boeken volgestouwde kelder over
De Euro aan de tand voel. Ondanks zijn overduidelijke vermoeidheid zie ik aan
zijn oplichtende ogen dat de gedragen, omineuze taal zijn uitwerking niet mist:
ik heb zijn aandacht. Hoewel hij het niet onmiddellijk kan plaatsen, weet hij
waar de "finale burgeroorlog" naar verwijst. Hij heeft dan ook aan
"Keynes" genoeg om het boek te dateren en de titel ervan te
identificeren. "Uncanny," is zijn eerste reactie: "griezelig dat
iemand, zo jong, zo vroeg al, de politieke kettingreacties kon voorvoelen op de
revanchistische verarmingspolitiek die de "triple entente" in 1919
met het desastreuze Verdrag van Versailles in gang zette en die in 1933 leidde
tot de machtsovername van de nazi's en in 1939 tot de inval in Polen."
Stiglitz
erkent tot een generatie economen te behoren – samen met de voormalige
voorziter van de Federal Reserve, Ben Bernanke, de stercolumnist van de New
York Times, Paul Krugman en de bekende economisch historicus, Barry Eichengreen
– wier biografie diep is getekend door de politieke maalstromen van de jaren
twintig en dertig van de vorige eeuw. Veel van hun bijdragen aan het
economische corpus zijn geïnformeerd door een grondige bestudering van deze
periode en zijn in feite in mathematica verpakte depressielessen: zorg voor
voldoende liquiditeit in het financieel stelsel; werp de deflationaire ketenen
van de goudstandaard zo gauw mogelijk van je af; sla niet het pad naar
handelsoorlogen in; en gebruik de verzorgingsstaat om de conjunctuurcyclus te
temmen. Zoals Keynes in zijn magnum opus uit 1936, The General Theory of
Interest, Employment and Money, omstandig heeft uitgelegd, zijn uitkeringen namelijk
niet alleen een kostenpost maar ook koopkracht en dus consumptie en groei.
Volgens
Stiglitz moeten deze lessen steeds opnieuw worden geleerd. En dat komt niet
alleen doordat de omstandigheden keer op keer verschillend zijn waardoor het vaak
moeilijk is de gemeenschappelijkheden te blijven zien. Maar ook door de krachtige
verleiding die uitgaat van het idee van de volmaakte markt die er zonder
overheidsingrijpen voor zal zorgen dat het universum altijd in evenwicht is. Juist
in deze neoliberale tijden, een woord dat volgens de meeste economen een leeg scheldwoord
is maar door Stiglitz in De Euro onbekommerd wordt gebruikt om de heersende
politiek-economische ideologie mee aan te duiden, zijn politici erg vatbaar
voor deze marktverleiding. En, zoals Stiglitz al even onbekommerd schrijft: er
zijn altijd wel drie economen te vinden die bereid zijn om het met het
neologisme "groeikrimp" van academische legitimatie te voorzien –
"economen houden nou eenmaal van contra-intuïtieve analyses," heet
het droogkomisch in De Euro.
Het
inzicht dat markten niet perfect zijn maar onderhevig zijn aan
irrationaliteiten en om die reden constante interventie vereisen, bijvoorbeeld
om de gevolgen van de ongelijke toegang tot informatie tegen te gaan
("informatie-asymmetrieën" in jargon), vormt de ruggengraat van
Stiglitz' academische werk en leverde hem in 2001, samen met George Akerlof en
Michael Spence, de Nobel herdenkingsprijs voor de economie van de Zweedse
Rijksbank op. Om dat praktisch te illustreren, verwijst hij naar zijn
ervaringen bij de Wereldbank, waar hij in 1997 als hoofdeconoom actief werd en
waar hij drie jaar later vanwege felle kritiek op wat destijds de
"Washington Consensus" heette, weer werd ontslagen. Het mondde twee
jaar later uit in het brisante Globalization and its discontents, waarin
Stiglitz korte metten maakte met het marktfundamentalisme.
Stiglitz
nu over die periode: "De programma's van het IMF en de Wereldbank die in
de jaren tachtig aan Latijns-Amerikaanse landen werden opgelegd en in de jaren
negentig in Azië, maakten de kwaal erger in plaats van minder. De diagnose was
verkeerd en dus de remedie. De crises aldaar waren niet een gevolg van te
weinig markt maar van teveel markt, vooral teveel financiële markt. En de
interventies die IMF en Wereldbank pleegden, hebben de schade alleen maar
vergroot, met rampzalige gevolgen voor burgers." Volgens Stiglitz heeft
het neoliberalisme in Afrika de economische ontwikkeling met tenminste vijfentwintig
jaar vertraagd, heeft het in Azië tot een verloren decennium geleid, en zijn
wij in de eurozone hard op weg om dat nog eens dunnetjes over te doen.
Terwijl
IMF en Wereldbank, door schade en schande wijs geworden, zich langzaam hebben afgewend
van dit marktfundamentalisme en bijvoorbeeld voorzichtig voorstander zijn
geworden van kapitaalcontroles om de in- en uitstroom van speculatieve
kapitaalbewegingen aan banden te leggen en het IMF zich in een veelbesproken
schrijven zachtjes heeft afgevraagd of de baten van het neoliberalisme niet
teveel zijn opgeblazen en zich in een aantal zelfstudies uiterst kritisch heeft
betoond over de eigen rol in de eurocrisis, heeft Europa zich in de euforie van
de val van de muur in 1989 en het kapitalistische triomfalisme dat zich in die
periode van het Westen meester maakte ("het einde van de
geschiedenis"), kritiekloos laten meesleuren in een monetair avontuur dat
tot in haar haarvaten is doordesemd van neoliberale geloofsbeginselen. Stiglitz
in De Euro: "De grondleggers van de euro werden geleid door ideeën over
hoe economieën functioneren die weliswaar in de mode maar desalniettemin
overduidelijk verkeerd waren. Zij geloofden heilig in de heilzame werking van
markten maar hadden geen benul van hun beperkingen en wat er nodig is om
markten goed te laten functioneren." Waarbij "goed" verwijst
naar iedereen, in plaats van naar de deelbelangen van het grootbedrijf.
De
fixatie op begrotingstekort (drie procent), staatsschuld (zestig procent), inflatie
(minder dan twee procent) en het mandaat van de ECB (geen werkgelegenheidsdoelstelling)
wijzen alle één richting op: het afdwingen van interne devaluatie door externe
devaluatie via de band van het wisselkoersmechanisme onmogelijk te maken. In
gewone mensentaal: concurrentieverschillen kunnen in een muntunie niet langer
worden opgevangen door de munt te devalueren maar vereisen verlaging van de
arbeidskosten door de verzorgingsstaat af te breken, arbeidsmarkten te
flexibiliseren en de rechtsbescherming van werknemers te ontmantelen.
En
volgens Stiglitz was dat van meet af aan de bedoeling van de euro: "De
europese monetaire unie funcioneert als een automatische de-stabilisator, die
garandeert dat een recessie een depressie wordt. Als de economie inzakt en de
belastinginkomsten teruglopen, moeten de belastingtarieven omhoog om aan de
begrotingseisen te voldoen, en daardoor krimpt de economie verder. Het is
sadistisch. En suggereert een geheime agenda aan de kant van de ontwerpers
ervan: een kleinere overheid, met een geringere rol in de economie. Kijk maar
de hervormingsprogramma's van de trojka en de beleidsaanbevelingen van de
Europese Commissie in het kader van de buitensporige tekort-procedures."
Die
beschuldiging wordt gestaafd door de archieven: "Als we een economische en
monetaire unie hebben, kan een land als Nederland niet meer vrijelijk de
begrotingstekorten naar eigen genoegen opfokken (sic!). Brussel gaat opleggen
wat kan en niet kan. Sommigen betreuren dat je die vrijheid kwijtraakt. Ik
niet, ik juich dat toe. Natuurlijk versterkt dat de positie van de minister van
financiën. Je kunt Brussel gebruiken om ministers en parlement in het
begrotingsgareel te houden." Aan het woord is Onno Ruding en we staan aan
de vooravond van het Verdrag van Maastricht. Ruding is op dat moment net
minister van financiën af maar is nauw betrokken geweest bij de voorbereidingen
van de Europese Monetaire Unie. Het citaat illustreert een wereldbeeld. In die
periode werd de overheid, vrij naar Ronald Reagan, als het probleem gezien en
de markt als oplossing: hoe kleiner het monster van de verzorgingsstaat hoe
beter het in de ogen van Ruding en zijn generatiegenoten was. Het is de
terugkeer van dit soort virulente anti-Keynesiaanse en ten diepste antidemocratische
aandriften die Stiglitz deed besluiten zijn boek te schrijven: "Toen mij berichten
bereikten dat sommigen in Europe de eurocrisis wilde misbruiken om dat zeer
succesvolle voertuig van emancipatie, pacificatie en harmonisatie, de
verzorgingsstaat, willens en wetens af te breken, kon ik me niet langer beheersen
en ben ik in de pen geklommen."
Wat
Ruding voorspelde geschiedde. En De Euro doet vervolgens in pakweg honderd
pagina's verslag van wat er mis ging, die ik hier beneden in een paar alinea's
in eigen woorden samenvat. Sinds de introductie van de euro in 2002 stagneren
in het Noorden (en in Italië) de lonen (al probeerden sommige landen
(Nederland, Ierland) dat te compenseren door huizenzeepbellen te blazen) en
rijzen de winsten van het grootbedrijf de pan uit, terwijl in het Zuiden – waar
volgens de al even eurokritische Duitse arbeidssocioloog Wolfgang Streeck de
instituties ontbreken om economiebreed lonen te matigen – stijgende
arbeidskosten geleidelijk de competitiviteit hebben uitgehold en het
resulterende tekort op de lopende rekening per definitie tot oplopende
begrotingstekorten (en dus stijgende staatsschulden) leidde, totdat, eind 2009,
beleggers steeds meer gingen twijfelen over de houdbaarheid van die schulden en
Griekenland, Ierland en Portugal in 2010 en 2011 en 2015 bij de andere
lidstaten moesten aankloppen voor noodfinanciering, waarna de trojka zijn kans
schoon zag om wat het Noorden vrijwillig deed, namelijk de verzorgingsstaat naar
de maat van het grootkapitaal snijden, met buitenparlementaire oekazes in het
Zuiden (en Ierland) alsnog af te dwingen.
Heilig
gelovend in de economische magie van de woorden meenden de grondleggers van de
euro dat de convergentiecriteria van Maastricht als vanzelf de voorwaarden voor
een "optimale muntunie" zouden scheppen, die de monetaire econoom Robert
Mundell in 1961 aan het papier had toevertrouwd. Kort: voldoende arbeids- en
kapitaalmobiliteit tussen landen; voldoende prijs- en loonflexibiliteit binnen
landen; voldoende solidariteit tussen staten; en een min of meer gedeelde
conjunctuurcyclus. De hoop was dat als lidstaten hun tekorten maar zouden
terugdringen en hun schuldenlast maar zouden reduceren en als de ECB de
inflatie maar onder de twee procent zou weten te houden, markten als vanzelf de
structurele convergentie in euroland zouden afdwingen die in de theorie van
Mundell de voorwaarde was voor een muntunie. Convergentie dus als uitkomst, in
plaats van als startpunt. En als je alleen naar de rentestanden op
overheidsobligaties keek, zou je haast geloven dat de markten de grondleggers
gelijk gaven. Opslagen op Griekse staatsobligaties bovenop Duitse
staatsobligaties daalden van pakweg 15 procent in 1995 naar verwaarloosbare tienden
van een procent na 2002. Ook volgens professionele beleggers deed de euro
kennelijk wat ze moest doen: landen met verschillende culturen, geschiedenissen
en instituties macro-economisch naar elkaar toe duwen.
Tot
aan de herfst van 2008 was er zo op het oog dan ook geen vuiltje aan de lucht. Sterker,
bij het tienjarig jubileum van de intruductie van de girale euro in 2009 liet
de Europese Commissie een zelf-feliciterende documentaire vervaardigen die op
de eigen website werd aangekondigd als het portret van een "tegelijk
visionair en pragmatisch project" dat een "belangrijke stap"
betekende op weg "naar een steeds hechtere unie", die het glorieuze
resultaat was van "nauwe samenwerking en convergentie van economisch
beleid in de Europese Unie."
Het
bleken bespottelijke teksten. Toen in oktober 2009 de nieuwe regering van
Papandreou met zijn erkenning dat het Griekse begrotingstekort met 12,7 procent
bijna twee keer zo hoog was als eerder werd aangenomen de eurocrisis in gang
zette, bleek Brussel jarenlang naar de verkeerde metertjes te hebben gekeken.
De convergentie van renteopslagen had, samen met het boven gememoreerde geloof
in markten, de goegemeente in slaap gesust voor wat er in de jaren ervoor
feitelijk was gebeurd: de rijke landen waren rijker geworden, en de arme landen
armer, met grote tekorten op de lopende rekening in het Zuiden en overschotten
in het Noorden tot gevolg, en het was alleen te danken aan de kortzichtige graaizucht
van banken als Deutsche, BNP Paribas, Commerzbank en Société Générale dat
Griekenland, Spanje, Portugal en Ierland hun scherp opgelopen (publieke en vooral
(!) private) schulden hadden kunnen financieren waardoor de onderliggende
spanningen aan het zicht waren onttrokken. Wat een convergentiemachine had behoren
zijn, was een krankzinnige divergentiemachine geworden.
Zoals
Stiglitz overtuigend in hoofdstuk vijf van De Euro laat zien, zijn de verschillen
tussen de lidstaten niet kleiner geworden maar juist groter, en zijn de
lidstaten sinds het uitbreken van de eurocrisis in 2010 alleen maar verder uit
elkaar gedreven: "Europa creëerde een divergerend systeem terwijl het
dacht een convergent systeem in elkaar te hebben gezet," heet het daar. Het
zou tot 2015 duren voordat de ECB officieel zou erkennen dat er van
convergentie inderdaad bitter weinig terecht was gekomen: "Er heeft weinig
echte convergentie plaatsgevonden tussen de economieën van de eurozone sinds de
introductie van de euro, ondanks verwachtingen dat de eenheidsmunt een katalysator
voor snelle echte convergentie zou zijn," heet het op pagina vijfendertig
van het vijfde economisch bulletin van dat jaar.
Het
derde deel van De Euro gaat dieper in op het Griekse drama. Stiglitz'
sleutelobservatie is dat het een naargeestige speling van het lot is geweest
dat Griekenland als eerste in de problemen kwam. Dit voedde namelijk, om met
Keynes te spreken "de krachten van de reactie" die de eurocrisis
wilden gebruiken om begrotingsdiscipline af te dwingen en dus een casus van hoge
publieke schulden en grote begrotingstekorten nodig hadden om de lidstaten mee
om de oren te slaan. Griekenland was koren op hun molen. Sindsdien is
begrotingsdiscipline het voornaamste doel geworden van de vele institutionele paragrafen
die nachtelijke vergaderingen in Brussel hebben opgeleverd en die door het
leven gaan als het aangescherpte "Begrotings- en Stabiliteitspact",
het "Europees Semester" en het zogenaamde "Six Pack".
Stiglitz
betreurt het niet alleen omdat Brussel louter en alleen om een voorbeeld te
stellen Griekse burgers vervolgens meedogenloos in het Vagevuur van eeuwige
depressie heeft gesmeten, maar ook omdat het de aandacht heeft afgeleid van wat
in feite een veel groter probleem in de eurozone was (en – zie Deutsche Bank –
nog steeds is), namelijk achterblijvende binnenlandse koopkrachtige vraag die
in een aantal lidstaten is gecompenseerd door de kredietvoorwaarden voor
hypothecaire leningen verregaand te versoepelen en inheemse huizenzeepbellen te
blazen die, zo bleek in 2008, grote sociale en economische schade berokkenen
wanneer ze knappen. Het verhaal van Spanje, Ierland en Nederland heeft namelijk
niets gemeen met het verhaal van Griekenland. Daar geen verkwistende overheid
maar wankele grootbanken met ondemocratische chantagemacht en veel schuldhorige
huishoudens. Als Ierland Griekenland voor zou zijn geweest, zou het verhaal van
de eurocrisis niet een verhaal van begrotingstekortreductie tegen elke prijs
zijn geworden maar een verhaal van fors hogere bankenbuffers, betere debiteurbescherming
en publieke steun bij het terugdringen van de private schuldenlast. Of zoals
Stiglitz in De Euro schrijft: "Het is onfortuinlijk dat het eerste land
dat in financieringsproblemen kwam Griekenland was, omdat de problemen van
Griekenland Duitsland en anderen in staat stelde de aandacht te vestigen op
overheidsverkwisting, daarmee de problemen waarmee andere lidstaten kampten die
(in ieder geval voor de crisis) geen hoge staatsschuld en geen grote
begrotingstekorten kenden onder het tapijt vegend."
In
twee woedende hoofdstukken laat Stiglitz vervolgens geen spaan heel van de drie
programma's die de trojka Griekenland sinds mei 2010 heeft opgelegd. Volgens
Stiglitz heeft de trojka zo ongeveer alles fout gedaan wat ze maar fout kon
doen: procyclische bezuinigingen, verkeerd ontworpen lastenverzwaringen,
potsierlijke privatiseringsprogramma's die de staat kostbare inkomsten scheelden,
wel snijden in pensioenen niet in de aanschaf van peperdure Duitse duikboten,
te late en te geringe schuldafwaardering, en noodfinanciering die in het
Noorden werd verkocht als steun voor luie Grieken maar in werkelijkheid terecht
kwam bij verwende Duitse en Franse bankiers. Hetzelfde geldt voor de afgedwongen
hervormingen: micromanagement van brood- en melkmarkten, uitschakelen van vrije
loononderhandelingen tussen werkgevers en werknemers, makkelijkere
huisuitzettingen en afbraak van de verzorgingsstaat. Volgens Stiglitz zijn
overal de vingerafdrukken van het Noord-Europese grootbedrijf te ontwaren.
Afgelopen
vrijdagavond kruisten in de aula van de Universiteit van Amsterdam Stiglitz en
Dijsselbloem de degens over Griekenland. Het was een memorabele avond. Al was
het maar omdat de kans om de twee heren ooit nog eens samen op een podium te
zien erg klein is. Uiteraard betwistte Dijsselbloem Stiglitz' lezing. Zo had
het oprekken van de juridische definitie van verse melk van vier naar tien
dagen niets te maken met de belangen van Campina maar juist met de creatie van
een landelijke Griekse melkmarkt die zou moeten leiden tot lagere melkprijzen.
Belangrijker was dat Dijsselbloem toegaf dat de trojka fouten had gemaakt. Er
was teveel haast gemaakt; er was teveel geleund op lastenverzwaringen; de
bezuinigingen waren hier en daar ondoordacht; en – brisanter – er had eerder en
dieper moeten worden gesneden in de Griekse staatsschuld. En daarmee gaf
Dijsselbloem Varoufakis "postuum" alsnog gelijk. Ook was het voor het
eerst dat ik Dijsselbloem hoorde erkennen dat de Grieken slachtoffers
("victims") waren, al voegde hij er in een adem aan toe dat ze niet
alleen slachtoffers waren maar ook daders.
Ik
schreef het al: De Euro smeult van nauw verholen woede. Stiglitz verwijt
Europese politici "onwaarachtigheid", "hubris", "hypocrisie",
"oneerlijkheid", "stupiditeit", een "ondemocratische
inborst"; heeft het over loopjongens van de financiële sector; noemt ze verblind
door een ideologie ("neoliberalisme" of "marktfundamentalisme",
synoniemen in Stiglitz' ogen) die blind maakt voor economische feiten; spreekt
van "op hol geslagen cognitieve dissonantie"; vergelijkt de Duitse
autoriteiten met Middeleeuwse kwakzalvers die geloven in de heilzame werking
van aderlating ("medieval bloodletters"); beschuldigt oud-ECB president
Trichet ervan willens en wetens Ierse burgers te hebben geofferd om Duitse
banken te redden; doet hetzelfde met Draghi die vorig jaar de liquiditeitskraan
van de ECB misbruikte om Tsipras en de zijnen op de knieën te dwingen en
Griekenland nog maar een dosis toxische medicatie door de strot te kunnen douwen;
vergelijkt bankiers met Middeleeuwse woekeraars die opnieuw hebben ontdekt hoe
je armen en wanhopigen maximaal uitperst; en noemt Juncker in de epiloog over
Brexit die aan de Nederlandse editie is toegevoegd fijntjes "de trotse
vader van het Luxemburgse belastingparadijs".
Leesplezier
gegarandeerd, maar klopt het ook? Doet Stiglitz hiermee wel recht aan de
politieke complexiteit en de tijdsdruk waaronder dit soort beslissingen
plaatsvinden? Vrij naar Marx: de mens maakt zijn eigen geschiedenis maar doet
dat onder omstandigheden die hij niet zelf heeft gekozen. Impliceert dat niet
een wat genereuzere beoordeling van de hoofdrolspelers in het zedenspel dat
eurocrisis heet? "Mijn boek is geen historische reconstructie van de
politieke geschiedenis van de euro," antwoordt Stiglitz. "Daar zijn
al uitstekende studies over geschreven en dat wilde ik niet overdoen. De Euro
is een oefening in ideologiekritiek. Ik erken dat de totstandkoming van de
eenheidsmunt zijn wortels heeft in een politieke uitruil die mogelijk werd
gemaakt door de val van de Berlijnse muur in 1989. Ook erken ik dat politieke
beslissingen 'feiten' produceren die net zo hard en dwingend kunnen zijn als
economische 'feiten'. Waar het mij om gaat, is dat er geen enkele reden was om
de euro de neoliberale ziel te geven die ze met het Verdrag van Maastricht heeft
gekregen. Die beslissing heeft alles te maken met de ideologische waanideeën
van die tijd: markten weten altijd beter."
Het
is alweer Keynes die dit mechanisme als eerste heeft beschreven – en weer laat
ik het vanwege het prachtige Engels onvertaald:
"Practical
men who believe themselves to be quite exempt from any intellectual influence,
are usually the slaves of some defunct economist. Madmen in authority, who hear
voices in the air, are distilling their frenzy from some academic scribbler of
a few years back."
Stiglitz'
boek leest als een antiserum tegen dit soort neoliberale, ideologische
verdwazing-voor-het-te-laat-is en is daarmee primair bedoeld voor de "madmen
in authority" uit het citaat van Keynes; mannen dus als Jeroen
Dijsselbloem. Stiglitz' vrees voor de fragmentatie van het populisme die dreigt
als Europese leiders burgers blijven slachtofferen op het altaar van de heilige
eenheidsmunt is de voornaamste reden waarom Stiglitz hen in het vierde deel van
zijn boek de binaire keuze voorhoudt van meer of minder Europa. Als je de euro
wil behouden, aldus Stiglitz, moet je er voor zorgen dat de constitutionele
ophanging van de munt zodanig wordt aangepast dat de muntunie ten goede komt aan
iedereen en niet alleen aan Duitse, Nederlandse en Oostenrijkse multinationals.
Als je daartoe niet bereid bent, moet je vervolgens niet vreemd opkijken als je
vroeg of laat geconfronteerd wordt met de noodzaak om de euro op te geven om de
Europese Unie te redden. Stiglitz: "De euro is een middel niet een
doel." En: "De Europese Unie is te belangrijk om haar door de euro te
laten verpesten."
De
waslijst van wat er mis is met het dna van de euro is lang en dus is ook de
lijst van wat er gedaan moet worden om de euro levensvatbaar te maken
veelpuntig. Ik pik er een paar uit: een echte bankenunie, inclusief een gemeenschappelijk
depositogarantiestelsel; gemeenschappelijke obligaties; slimmere
begrotingsregels; Europese belastingheffing; Europese werkloosheidsuitkeringen;
loonstijgingen in overschotlanden; een dubbel mandaat voor de ECB (niet alleen
inflatiebestrijding maar ook werkloosheidsbestrijding); hervorming van
financiële markten en banken om ervoor te zorgen dat ze de reële economie
dienen en niet elkaar; een bodem onder de winstbelasting om belastingontwijking
tegen te gaan; schuldkwijtschelding voor landen met te hoge staatsschulden. Het
betekent verdragswijziging, referenda, politieke contestatie en veto's en contrasteert
schril met de bijna achteloze wijze waarop Stiglitz de kosten van een Grexit,
Nexit, Frexit of Dexit bagatelliseert. In tegenstelling tot bijna het gehele
economengilde dat al jaren hamert op het altaar van de angst is Stiglitz
opmerkelijk luchthartig als het gaat om de kosten van ontvlechting. De
redenering is een eigentijdse: hoe groter de digitale geldeconomie, hoe
geringer de transitiekosten. Kijk maar naar de introductie van de euro: de
invoering van de digitale euro in 1999 was een eitje, het was de invoering van
de chartale euro in 2002 die een logistieke nachtmerrie was. En waar
"cash" nog wel "king" is (Griekenland, Duitsland) kan een
Grexit of Dexit een fantastische gelegenheid zijn om versneld de toekomst van
het nieuwe, digitale geld binnen te glijden.
Als
ontvlechting zo makkelijk is waarom geeft Stiglitz dan de voorkeur aan het
lastige, met voetangels en -klemmen bezaaide pad naar meer Europa? Het antwoord
is simpel en lijkt als twee druppels water op wat er in 1919 mis ging. Om
Stiglitz te parafraseren: als jullie niet kiezen voor het pad der wijsheid
zullen de omstandigheden jullie onvermijdelijk het pad der onzekerheid op jagen.
En volgens Stiglitz is de kans groot dat die omstandigheden gaan worden bepaald
door Europa's nog altijd onvoldoende gekapitaliseerde bankwezen – en daar
klinkt inderdaad de actuele situatie van Deutsche Bank, een van 's werelds
grootste en wankelste banken, levensgroot in door. Stiglitz in het souterrain
aan de Herengracht omineus: "Doormodderen is een uiterst gevaarlijk
scenario waar hoge kosten aan zijn verbonden, zowel economisch, politiek als
sociaal."
Terug
naar 1919, terug naar de Economic Consequences of the Peace, terug naar John
Maynard Keynes, die na de naargeestige passage waarmee ik het interview begon,
een beroep deed op het betere zelf van zijn tijdgenoten om het onvermijdelijke noodlot
af te wenden (en ik laat het wederom onvertaald):
"Even though the
result disappoints us, must we not base our actions on better expectations, and
believe that the prosperity and happiness of one country promotes that of
others, that the solidarity of man is not a fiction, and that nations can still
afford to treat other nations as fellow-creatures?"
En
leg dat naast de passage waarmee Stiglitz De Euro eindigt:
"Ik heb een
hervormingsagenda geformuleerd voor de structuur van de eurozone en voor het
economische beleid dat de eurozone dient te volgen zodra een van haar leden in
crisis verkeert. Deze hervormingen zijn economisch niet ingewikkeld; noch zijn
ze institutioneel lastig te realiseren. Maar zij vereisen wel een modicum aan
Europese solidariteit – het soort solidariteit dat fundamenteel anders is dan
het zelfmoordpact waar sommige Europese leiders om roepen."
Net
als Keynes doet Stiglitz een beroep op wat er niet is: voldoende vertrouwen ("solidariteit")
tussen de lidstaten van de eurozone om de muntunie op de lange termijn levensvatbaar
te maken. Het cynische is dat het sterk gegroeide wantrouwen tussen Noord en
Zuid in belangrijke mate het onbedoelde neveneffect is van de misgeboorte die
euro heet. En dus neemt de kans op het onvermijdelijke, verlossende ongeluk
alleen maar toe. Het is de angst voor populistische fragmentatie – "things
fall apart; the centre cannot hold, mere anarchy is loosed upon the
world," dichtte W. B. Yeats ook al in 1919 – waarmee de dwingende kracht
van de omstandigheden is omgeven, die Stiglitz, kleinkind van de depressie,
heeft ingefluisterd een laatste poging te wagen Europese politici als Jeroen
Dijsselbloem op te roepen te luisteren naar hun betere zelf voor het te laat
is. In 1919, weten we nu, was het vergeefs. Het is een open vraag of dat nu
anders zal zijn.