Deze week gaat mijn column in De
Groene Amsterdammer over het zogenaamde 'Presidentenplan': een voorstel van
Juncker, Tusk, Draghi, Schulz en Dijsselbloem (‘President’ van de Eurogroep, al mag het zo niet heten) over hoe de toekomst van de Europese Monetaire
Unie er uit zou moeten zien. De nieuwspraak tiert in het document zo welig dat
ik er een reeks columns aan had kunnen besteden. Maar omdat ik maar 750 woorden
heb en er over twee weken vast wel iets anders ongehoords te bespreken valt,
moest ik me tot een column beperken. Daarom in deze blog nog wat strooigoed uit
het rapport.
De twee fasen-structuur (zie
column) is gebaseerd op de hoop dat tussen nu en 2017 de economische groei in
de Eurozone zo rap aantrekt (op Griekenland na) dat kiezers tegen die tijd –
overwelmt als zij zijn door hun nieuw verworven consumptiegeluk – de politieke
blunders uit de crisis allang weer vergeten zijn. Staat te bezien uiteraard; en
blunders blijven blunders, hoe lang geleden ze ook zijn gebeurd.
Belangrijker is de impliciete
aanname dat kiezers simpel volk is dat vreten boven democratie plaatst en bij
voldoende economische groei bereid is een verdere afkalving van nationale
soevereiniteit (in het document ‘gedeelde’ soevereiniteit genoemd – een analyse
op zichzelf waard) en dus van nationale democratie voor lief te nemen. Of,
zoals het in sociaal-wetenschappelijk jargon heet: grotere output legitimiteit
(kort: brood en spelen) compenseert geringere input legitimiteit (democratische
inspraak en medezeggenschap. Op die aanname is al 64 jaar het Europese project
gebaseerd.
Maar het schokkendste vond ik deze
passage:
Deze unie moet op vier pijlers rusten:
de invoering van een systeem van autoriteiten voor het concurrentievermogen
(‘Competitiveness Authorities’)
in de eurozone; een versterkte implementatie
van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden; een sterkere focus
op werkgelegenheid en sociale prestaties, en op een betere coördinatie van
economisch beleid binnen een vernieuwd Europees Semester.
En dan gaat het me vooral om de
eerste ‘pijler’, die van de nationale concurrentieautoriteiten die vanuit
Brussel, door de Europese Commissie, zouden moeten worden aangestuurd. Het
mandaat voor de autoriteiten luidt als volgt:
te onderzoeken of de loonontwikkeling
gelijke tred houdt met de productiviteit en deze vergelijken met de
ontwikkelingen in andere landen van de eurozone en in de voornaamste
vergelijkbare handelspartners.
Niet alleen impliceert dit een
staat binnen een staat binnen een staat en daarmee een verdere uitbreiding van
technocratisch bestuur door economen en daarmee een verdere
uitholling van democratie-zoals-wij-die-kennen. Ook komt het neer op de
‘constitutionalisering’, om het zo maar te zeggen, van hetzelfde
neomercantilisme dat in de Eurozone het grootbedrijf zoveel goeds heeft
gebracht maar burgers en huishoudens zoveel slechts: winst- en spaarrecords
voor het bedrijfsleven, krimp en schulden voor de budgetten van huishoudens.
Nergens komt het doel van de
Monetaire Unie zo duidelijk naar voren als in dit soort passages. Weg met de
vrije organisatie voor vakbonden, weg met het stakingsrecht, en ophouden met
het stellen van onverantwoorde looneisen door ouderwetse, achterhaalde bonden.
Of nog scherper geformuleerd: breek de onderhandelingsmacht van de factor
arbeid nog meer af, jaag de arbeidsinkomensquote (dat deel van het nationaal
inkomen dat naar de factor arbeid gaat) nog verder naar beneden, en maak van de
hele wereld een groot afvalputje.
Leve de race-to-the-bottom!
En daar staan de handtekeningen
van maar liefst twee sociaaldemocraten onder.