Wednesday, September 9, 2015

Hoe de Europese Commissie van Schaduwbankieren leerde houden

Hoe de Europese Commissie van schaduwbankieren leerde houden

Nieuwe luchtbel op komst

Wat de Europese Commissie in 2012 nog zag als veroorzaker van de crisis, is drie jaar later de oplossing voor achterblijvende groei en werkgelegenheid in Europa geworden: het verkopen van verpakte hypotheekproducten. Wat is er in hemelsnaam gebeurd?
 
beeld Milo
EERDER DIT JAAR, op een druilerige februarimorgen, presenteerde de Britse commissaris in Europa en oud-bankenlobbyist Jonathan Hill onder luid Brussels applaus een groenboek over het Opbouwen van een kapitaalmarktenunie, zoals de titel luidde. Naast banken als kredietverstrekkers zou de Europese economie volgens Hill node behoefte hebben aan een nieuw kanaal voor kredietverstrekking via markten. Een echte Europese kapitaalmarktenunie zou in deze behoefte moeten voorzien. En het groenboek zette de daarvoor vereiste stappen uiteen.
Die stappen waren zo op het oog weinig wereldschokkend: wat minder regels, wat meer Europese standaarden, wat meer wederzijdse erkenning, een Europese prospectus voor beursgangen en meer van dat soort gerommel in de marge. Feitelijk probeert de kapitaalmarkten­unie van Hill hetzelfde te doen als het Eerste Financiële Actieplan uit 1996, waar Frits Bolkestein tien jaar later als commissaris met zijn dienstenrichtlijn zijn tanden op stukbeet: integratie van financiële markten die ten diepste nationale historische compromissen weerspiegelen en zich dus maar moeizaam laten integreren. En omdat er geen reden is om aan te nemen dat de nationale sentimenten die harmonisatie in 1996 frustreerden dat niet opnieuw zullen doen, is er nauwelijks grond voor het economisch optimisme dat Brussel getuige het ‘Presidenten-rapport’ van 22 juni jongstleden op de kapitaalmarktenunie projecteert.
Waarom deze praalwagen dan toch met zo veel tamtam uit de schuur gereden? Het eigenlijke doel wordt op pagina 11 van het groenboek uit de doeken gedaan. Daar wordt het construeren van een Europese markt voor verpakte leningen (zogeheten ‘securitisaties’) namelijk een van de voornaamste doelen van de kapitaalmarktenunie genoemd. In eurospraak: ‘Een duurzame securitisatiemarkt van hoge kwaliteit in de EU die op eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie-instrumenten steunt, zou een brug kunnen slaan tussen banken en kapitaalmarkten.’
En deze ‘duurzame securitisatiemarkt’ zou volgens het groenboek vooral het midden- en kleinbedrijf ten goede moeten komen en dus de groei van de reële economie dienen in plaats van stijgende huizenprijzen waar het verpakken van hypotheken in Spanje, Nederland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk toe heeft geleid.

HET IS JE REINSTE apenkool. Ten eerste omdat er in Europa nooit een substantiële markt voor verpakte bedrijfsleningen heeft bestaan. Het enige wat er in Europa vóór de crisis op grote schaal werd verpakt waren hypotheken. Eind 2008 stond er in Europa voor 1737 miljard euro aan securitisaties uit. Ruim duizend miljard euro bestond uit verpakte hypotheken, bijna driehonderd miljard uit herverpakte hypotheken (zogeheten cdo’s) en bijna 140 miljard uit verpakte commerciële vastgoedleningen. De rest waren verpakte autoleningen, creditcardschulden, leasecontracten en ja, ook een handjevol bedrijfsleningen. Pleiten voor meer securitisaties betekent dus eigenlijk pleiten voor meer verpakte hypotheken. En al staat er duizend keer ‘reële economie’, huizenzeepbellen voegen echt niets toe aan het productieve potentieel van de eurozone.
Verdacht is ook dat Hills groenboek overlapt met bancaire initiatieven voor een Europese standaard voor securitisaties, die al net zo slim het onderscheid tussen verschillende soorten securitisaties (autoleningen, bedrijfsleningen, hypotheken et cetera) verdoezelen. Doel? Van de Europese Centrale Bank weer groen licht krijgen voor het op grote(re) schaal verpakken van hypotheken: dé bancaire winstmachine van voor de crisis. De Nederlandse partner, de Dutch Securitisation Association, maakt daar op haar website geen enkel geheim van: ‘Het uiteindelijke doel is het creëren van een gezonde en goed functionerende markt voor Nederlandse verpakte hypotheekproducten.’
Als klap op de vuurpijl staat de Europese herontdekking van securitisatie haaks op de kwade reuk waarin deze verpakkingstechniek sinds de crisis internationaal is komen te staan. Vanwege haar rol bij de mondiale financiële crisis van 2007-2008 heeft de Financial Stability Board, een in Bazel gevestigde financiële toezicht­houder, in 2010 van de internationale gemeenschap de opdracht gekregen om nader onderzoek te doen naar wat grootbanken in het kader van het verpakken van hypotheken allemaal buiten hun balansen zijn gaan uitvreten. ‘Schaduwbankieren’ is het in de wandelgangen gaan heten. Oftewel: bankiertje spelen door entiteiten zonder bankvergunning en dus zonder toezicht, maar meestal wel in opdracht van internationale grootbanken of met poen van diezelfde grootbanken, bijvoorbeeld afkomstig van hypotheken.
Nog maar drie jaar geleden, in 2012, wijdde de Europese Commissie er een tobberig groenboek aan. Daarin werd het aangemerkt als intransparant, risicovol en omvangrijk; werden de rapporten van de Financial Stability Board erover gedetailleerd samengevat; werden de zorgen van toezichthouders over schaduwbankieren instemmend aangehaald; werden de wetgevingsinitiatieven bedoeld om deze zorgen te adresseren nauwkeurig samengevat, en werden tot slot de laatste witte vlekken benoemd. En, ja, daar hoorde ook nader onderzoek naar de rol van securitisaties bij het veroorzaken van de crisis bij.
Anno 2015 schittert schaduwbankieren door afwezigheid in een groenboek dat weliswaar het stimuleren van kredietverlening door markten beoogt, maar via de achterdeur banken feitelijk meer ruimte geeft voor het weer aanzwengelen van een verpakkingsindustrie die vóór de crisis zeer profijtelijk bleek voor grootbanken en na de crisis zeer kostbaar voor belasting­betalers. Wat de Europese Commissie in 2012 nog zag als ­probleem is drie jaar later de oplossing voor achterblijvende groei en werkgelegenheid in Europa geworden. Wat is er in hemelsnaam gebeurd?

Groene_schaduwbankieren_1.jpg
HET ANTWOORD ligt niet in Brussel maar in Bazel, en niet bij de Europese Commissie maar bij de Financial Stability Board. Zoals gezegd kreeg de Board in 2010 de opdracht van de verzamelde regeringsleiders van de twintig grootste economieën om het mondiale schaduwbankieren in kaart te brengen en voorstellen voor herregulering van dit onderdeel van het financiële stelsel te doen. De directe aanleiding was de oproep van Paul Tucker van de Britse centrale bank in januari 2010 om meer licht te werpen op interbancaire vervlechtingen om potentiële besmettingshaarden in het internationale bancaire systeem eerder te kunnen aanwijzen. En met het gebruik van de term ‘schaduwbanken’ verwees Tucker expliciet naar de definitie die Paul McCulley van het grootste beleggingshuis ter wereld, Pimco, in augustus 2007 had gemunt en waarin de juridische entiteiten die banken voor hun securitisaties gebruiken (in essentie brievenbusmaatschappijen) prominent figureerden. Securitisatie was van meet af aan inbegrepen in het schaduwbancaire stelsel.
Sinds die tijd heeft de Board onder leiding van de latere president van de Britse centrale bank, de Canadees Mark Carney, een constante stroom van rapporten over schaduwbankieren het licht doen zien. Daarin is de definitie van schaduwbankieren stapsgewijs afgezwakt en ingeperkt, zijn steeds gedetailleerdere overzichten gepresenteerd en is in toenemende mate ingezoomd op de mogelijke risico’s die met schaduwbankieren zijn gemoeid. Vooral de jaarlijkse monitoringrapporten bevatten schatten aan gegevens over deze achterkant van het financiële tapijt: mondiale overzichten maar ook meer gedetailleerde studies van schaduwbancaire activiteiten in specifieke jurisdicties (waaronder Nederland).
‘Ons uitgangspunt is dat een robuust financieel stelsel niet kan zonder kredietbemiddeling buiten de reguliere bancaire sector’
In het eerste rapport, uit november 2011, definieerde de Board schaduwbankieren als ‘het stelsel van kredietbemiddeling dat bestaat uit juridische entiteiten en activiteiten die buiten het reguliere bancaire stelsel vallen’, en dus niet onder toezicht staan. Een half jaar later herhaalde de Board deze definitie, maar voegde er een veelzeggende voetnoot aan toe. Daar stond met zoveel woorden dat de auteurs zich ervan bewust waren dat er andere benamingen in omloop waren (‘marktfinanciering’ of ‘non-bancaire kredietbemiddeling’), dat zij desalniettemin voor ‘schaduwbankieren’ hadden gekozen omdat dat nu eenmaal de meest gebruikte term was, maar dat het uitdrukkelijk niet bedoeld was als veroordeling van dit alternatieve kredietverstrekkingskanaal. Het is het eerste signaal dat de onderzoekers van de Financial Stability Board zich ongemakkelijk voelden met de term ‘schaduwbankieren’ en preludeerden op een voorkeur voor een neutralere term, ‘neutraal’ vanuit bancair perspectief uiteraard.
Weer zes maanden later heeft de Board aan de definitie twee cruciale zinsneden toegevoegd. De eerste is dat schaduwbankieren nu samenvattend gelijk wordt gesteld aan niet-bancaire kredietbemiddeling: ‘... met andere woorden: niet-bancaire kredietverstrekking’. Wat toch beduidend anders klinkt dan ‘schaduwbankieren’. De tweede luidt dat dit type bemiddeling een ‘waardevol alternatief voor bankfinanciering van de reële economie’ kan zijn. Mits op prudente wijze toegepast, zoals de Board er fijntjes aan toevoegt. Met deze twee toevoegingen wordt de nieuwe metafoor van ‘niet-­bancaire kredietbemiddeling’ gepromoveerd van voetnoot naar officiële tekst en krijgt het latere thema van een alternatief kanaal van kredietverstrekking – gekoppeld aan de reële economie, niet de financiële – voor het eerst zijn officiële imprematuur.
Een jaar later is de definitie uitgebreid met de erkenning dat kredietbemiddeling door niet-bancaire entiteiten, behalve belangrijke voordelen (‘draagt bij aan de financiering van de reële economie’) ook risico’s met zich mee kan brengen, vooral wanneer deze schaduwbanken hetzelfde doen als gewone banken en wanneer hun verwevenheid met reguliere banken groot is.
Nu leren de monitoringrapporten van de Board zelf dat zowel het eerste als het tweede in belangrijke mate het geval is en zou je dus voorstellen verwachten die het schaduwbancaire stelsel terugdringen en de verknoping met het reguliere bankwezen verminderen. Niets van dat al. Meer toezicht en betere data is het enige wat de Board voorstelt om te voorkomen dat zich in de toekomst te veel ‘systemische risico’s’ in het schaduwbancaire stelsel ophopen. Alsof de crisis van 2008 niet afdoende had gedemonstreerd dat dit geen toekomstig risico maar een actueel feit is. En dat na de crisis het voorzorgbeginsel dus behoorde te prevaleren over het nazorg­beginsel, lees: belastingbetalers die banken mogen redden als het misgaat.

IN DE ZOMER van 2014 is de draai voltooid. In een ingezonden stuk in The Financial Times schreef Mark Carney, de baas van de Financial Stability Board, dat het hoog tijd werd voor een betere pers voor schaduwbanken: ‘Ons uitgangspunt is dat een robuust financieel stelsel niet zonder kredietbemiddeling buiten de reguliere bancaire sector kan. Mits prudent toegepast, kan dat een waardevol alternatief voor, en effectieve concurrentie met banken opleveren voor de financiering van de reële economie. (...) Het doel is om een schaduwbancair stelsel dat neigt naar excessen en haperingen te vervangen door een schaduwbancair stelsel dat bijdraagt aan een duurzame, uitgebalanceerde mondiale economische groei. (...) Nu is de tijd rijp om het schaduwbancaire stelsel uit de schaduw te halen en te vervangen door duurzame marktfinanciering.’
Carney had het stuk ondertekend als president van de Britse centrale bank én als hoofd van de Board, daarmee consensus suggererend onder de elite van centrale bankiers over de wenselijkheid om schaduwbankieren om te katten tot marktfinanciering en daarmee een tweede leven te geven.
Dit standpunt kreeg een paar maanden later zijn officiële erkenning in het meest recente monitoringrapport van de Board, getiteld: ‘Voortgangsrapport over de transformatie van schaduwbankieren in robuuste marktfinanciering’. Daarin heette het dat zo’n transformatie een van de langetermijndoelstellingen van de internationale financiële hervormingsagenda was geweest. Maakt niet uit dat in geen van de rapporten van de Financial Stability Board dit ooit als doelstelling is vermeld. Noch dat de redenen die schaduwbankieren na de crisis zo’n slechte naam hebben bezorgd acht jaar later nog altijd niet afdoende zijn geadresseerd. Laat staan dat de zaak van marktfinanciering als een duurzamere, robuustere vorm van krediet­bemiddeling ooit is aangetoond.
Het groenboek dat Hill eerder dit jaar presenteerde, illustreert het politieke succes van deze geleidelijke herdefiniëring van schaduwbankieren in marktfinanciering. In amper vijf jaar tijd is datgene wat aan de wieg van de mondiale financiële crisis stond stilletjes gemuteerd in de oplossing bij uitstek voor een bancaire sector die nog altijd zijn crisiswonden likt en dus zijn kredietverstrekkingsfunctie onvoldoende kan vervullen.

Groene_schaduwbankieren_2.jpg
HOE ZIJN de krachten van de restauratie erin geslaagd het ancien régime te redden van de welverdiende mestvaalt? Een belangrijk deel van het antwoord is uiteraard de grote bancaire belangen die zijn gemoeid bij schaduwbankieren zoals dat voor de crisis tot ontwikkeling is gekomen. Grote, internationaal actieve bankengroepen als Barclays, rbs, ABN Amro,ing, Deutsche Bank en Société Générale hebben zich in de twee decennia voor de crisis getransformeerd van weinig winstgevende nutsbanken die hun leningen overwegend met spaargeld financierden en gedurende de looptijd op hun balans hielden, in uiterst profijtelijke entiteiten die leningen slechts kort op hun balans hebben staan met als doel ze te verpakken en door te verkopen of te stallen in vehikels die om redenen van toezichtsontwijking buiten de balans worden gehouden.
In de literatuur circuleren verschillende benamingen voor deze bancaire revolutie – ‘transactiebankieren’, ‘marktgebaseerd bankieren’, ‘gesecuritiseerd bankieren’ en ja, ook ‘schaduwbankieren’ – maar bedoeld wordt steeds hetzelfde: het aloude, saaie nutsbankieren is vervangen door een vorm van bankieren die voor financiering, kapitaalmanagement en toezichtontduiking steeds afhankelijker is geworden van een uiterst complex ecosysteem van vehikels dat bekendstaat als het schaduwbancaire stelsel.
Onze grootbanken stortten zich op het Amerikaanse financiële casino om er met wellust de Amerikaanse gokwoede te voeden
Omdat grootbanken voor hun verdienmodellen (lenen, verpakken en doorverkopen) zwaar leunen op de mogelijkheid om hun activa aan niet-banken over te dragen, hebben zij dus groot belang bij het beschermen van dit schaduw­bancaire ecosysteem. En inderdaad wemelt het van de lobbypogingen om regelgeving die schaduwbankieren de nek dreigt om te draaien, tegen te houden, te versoepelen of te vertragen.
De eerder genoemde Europese organisatie voor de standaardisatie van securitisaties is daar een goed voorbeeld van. Opgericht in najaar 2012 door de twee grootste en machtigste bankenlobby’s in Brussel, de Association for Financial Markets in Europe en de European Financial Services Round Table, zijn wetgevers in Brussel en toezichthouders in Frankfurt en Bazel sindsdien onophoudelijk bestookt met waarschuwingen dat het verder afknijpen van de Europese markt voor verpakte hypotheken economisch herstel in de weg zou staan. En dat er bovendien niets mis is met Europese securitisaties omdat zij, anders dan Amerikaanse, gedurende de crisis hun waarde goeddeels hebben behouden. Soortgelijke geluiden kunnen ook worden vernomen van de Nederlandse partner, de Dutch Securitisation Association, die namens Nederlandse banken, beleggers en advocatenkantoren exact hetzelfde doet.
Maar deze pogingen zouden nooit een willig oor hebben gevonden als ze niet een vruchtbare voedingsbodem hadden gehad. Zoals de Britse econoom John Maynard Keynes ooit opmerkte zijn politici zonder dat ze dat door hebben vaak de intellectuele slaaf van een lang vergeten econoom. Daarmee bedoelde hij dat ideeën niet zelden belangrijker zijn dan belangen, al is hun invloed nooit direct maar altijd afhankelijk van context, modes en andere toevalligheden. Zo ook hier.
Anders dan de ideeënvorming over begrotingsbeleid – een ander beleidsveld dat vanaf 2010 diepe intellectuele controverse zou oproepen – was de kennis onder economen over schaduwbankieren op z’n best rudimentair. Geld, banken, financiële markten, verpakte hypotheken schitterden door afwezigheid in de econometrische modellen die beleidseconomen voor hun analyses gebruikten. Dat betekende dat de crisis grote kansen bood voor onderzoekers die zich voor de crisis in de periferie van de economische discipline bevonden.
De vijf auteurs van de drie meest geciteerde academische artikelen over schaduwbankieren waren voor de crisis geen van allen academische hoogvliegers. Ze behoorden niet tot de meest geciteerde noch tot de meest invloedrijke economen. Evenmin waren zij verbonden aan de meest prestigieuze Amerikaanse universiteiten. Op twee na waren ze werkzaam bij overheidsinstellingen, terwijl een van hen niet eens was gepromoveerd. Dat laat onverlet dat ze allemaal in woord en gebaar de geest ademden van het relatief jonge vakgebied van de financiële economie, dat in de jaren zestig en zeventig tot ontwikkeling was gekomen op de zogenaamde business schoolsen zich daar over typisch bedrijfsgerelateerde vraagstukken boog.
De kern bestaat uit het leerstuk van perfecte financiële markten die betrouwbare prijzen genereren voor alle mogelijke toestanden van de wereld op basis van de actuele beschikbaarheid van alle prijsrelevante informatie. Het onderzoeksprogramma van de financiële economie bestaat vervolgens uit het aanleggen van een lange en groeiende lijst van empirische afwijkingen van deze theoretische norm. Resten ervan steken dan ook op allerlei plekken door de wetsteksten heen die in de afgelopen decennia wereldwijd de deregulering en liberalisering van financiële markten hebben afgedwongen.
Dat geldt al evenzeer voor de drie meest geciteerde stukken over schaduwbankieren. Alle drie de artikelen staan ambivalent, om niet te zeggen vijandig tegenover banken. Wie heeft er banken nodig als financiële markten perfect zijn? Hoe dichter reëel bestaande financiële markten de norm van perfectie naderen, hoe meer banken overbodig zouden behoren te worden en hoe meer het voortbestaan van grootbanken dus verklaard moet worden uit politiek gemotiveerde marktimperfecties die bancaire elites de kans bieden tot vormen van zelfverrijking die in een ideale financiële wereld niet zouden bestaan.
De keerzijde van deze intellectuele achterdocht jegens banken – tijdens de crisis empirisch gestaafd door historisch ongekende staatssteun op basis van theoretisch onacceptabele bancaire chantage (‘too big to fail’) – is een apriori voorkeur voor marktalternatieven. En dus is ‘schaduwbankieren’ in de ogen van de financiële econoom weliswaar suspect voorzover het toezichtsontduiking door grootbanken faciliteert, maar fungeert het in de gedaante van ‘markt­financiering’ tevens als de perfecte oplossing voor de buitenproportionele gijzelingsmacht van diezelfde grootbanken.
Sinds 2010 heeft dit wereldbeeld geleidelijk de staven van de mondiale toezichthouders overgenomen. De sherpa’s die vijf jaar later de burelen van de Financial Stability Board, de Europese Centrale Bank, de Bank of England, de Federal Reserve, het Internationaal Monetair Fonds en de Europese Commissie bemensen en daar verantwoordelijk zijn voor beleidsvoorbereiding, zijn de intellectuele erfgenamen van die eerste generatie onderzoekers die in de eerste jaren van de crisis het eerste licht wierpen op schaduwbankieren.

UITERAARD INTERESSEERT het ex-Goldman Sachs-bankiers als Mark Carney en Mario Draghi geen zier of hun publieke uitlatingen academisch ‘waar’ zijn. Toezichthouders hebben over het algemeen net genoeg financieel-economische kennis om overtuigende verkopers van hun eigen beleid te zijn, maar laten doorgaans politieke overwegingen prevaleren boven intellectuele. Dat roept de vraag op waarom Carney en consorten pas in 2014 zijn gaan draaien en niet eerder (of later).
Onderzoek leert dat nieuwe beleidsideeën het invloedrijkst zijn op momenten van diepe cognitieve onzekerheid. Achteraf gezien is het evident dat de eerste jaren van de crisis aan deze voorwaarde voldeden. Economen, beleids­makers, journalisten, toezichthouders, commentatoren, bankiers, burgers – niemand begreep echt hoe lokale Amerikaanse huizenzeepbellen een mondiale financiële catastrofe konden veroorzaken. Pas in 2010 ontstond onder toezichthouders het begin van een bredere consensus dat de sleutel wel eens in het schaduwbancaire stelsel zou kunnen liggen.
Er is nou eenmaal een grote groep huishoudens die politiek gemobiliseerd kan worden als de eigen woning in het geding is
De toon was in eerste instantie scherp en onverbiddelijk. De Carney die in 2011 Mario Draghi opvolgde als hoofd van de Financial Stability Board toen de laatste werd weggeroepen om president van de Europese Centrale Bank te worden, werd in The Financial Times geportretteerd als de koele, spijkerharde ex-ijshockeydoelman die de banken in eigen huis wel eens de waarheid zou komen vertellen. Drie jaar later was van dat anti-bancaire machismo weinig meer over. Wat was er in de tussentijd gebeurd?
Zoals de befaamde economisch historicus Barry Eichengreen in zijn magnum opus over de crisis betoogt, is de stabilisering van de bancaire patiënt in 2008/2009 simpelweg te succesvol geweest. Eichengreen wijst in zijn Hall ofMirrors op het opmerkelijke verschil in beleidsreactie na de Grote Depressie van de jaren dertig van de vorige eeuw en de Grote Recessie van de jaren tien van deze eeuw. Toen groot, veel en grondig; nu klein, weinig en vooral cosmetisch. Doordat staten met kapitaalinjecties en stimulerings­pakketten de dreigende depressie in 2009 effectief onschadelijk hebben weten te maken, ontbrak in de jaren erna de politieke wil om het bancaire stelsel drastisch te hervormen. En die kans – zo leert het nieuws iedere dag opnieuw – hebben de krachten van de restauratie met beide handen aangegrepen om het ancien régime zo veel mogelijk tegen in wet­geving verpakte volkswoede te beschermen.
Maar dat is niet het hele verhaal. Hoewel de crisis ontvlamde aan het onverwachte waardeverlies van Amerikaanse hypotheekproducten is het de eurozone geweest die de grootste klappen voor de kiezen heeft gekregen. Slonk de Amerikaanse economie in 2009 met 2,8 procent, de eurozone deed dat met 4,5 procent. Anders dan het verhaal dat Europese politici tot op de dag van vandaag vertellen, was de crisis dus niet van Amerikaanse makelij maar droegen Europese grootbanken en beleggers er een minstens even zware verantwoordelijkheid voor. Als kippen zonder kop hadden onze grootbanken zich op het Amerikaanse financiële casino gestort om er met geile wellust de Amerikaanse gokwoede te voeden.
Bovendien slaagde de Amerikaanse economie erin zich relatief snel weer te herpakken, doordat Barack Obama het keynesiaanse stimuleren net wat langer volhield en de verleiding van versobering net wat beter wist te weerstaan. Terwijl de Verenigde Staten een tweede recessie zo konden voorkomen, kwam de eurozone in 2011 opnieuw met horten en stoten tot stilstand en raakte ze in 2012 wederom in recessie. Het gevolg is een ongekend groot cumulatief groeiverschil tussen de Verenigde Staten en de eurozone sinds de crisis van meer dan elf procent op het moment van schrijven. Terwijl de Amerikaanse economie in 2015 al weer tien procent groter is dan in 2008 moet de eurozone dat peil nog bereiken. Daarmee duurt het Europese economische herstel langer dan in de slechtst presterende landen tijdens de jaren dertig: Frankrijk en Nederland.

HOEWEL HET definitieve verhaal hierover nog geschreven moet worden, is het evident dat het agressieve versoberingsbeleid waar de lidstaten van de eurozone zich in reactie op de Griekse begrotingscrisis van begin 2010 en masse op hebben gestort er een belangrijke verklaring voor is. Toen twee jaar later de verwachtingen horend bij het bizarre economische leerstuk van ‘groeivriendelijke versoberingen’ (‘expansionary fiscal contraction’) niet bleken uit te komen, bewees de moeizaam tot stand gekomen Europese beleidsconsensus zich als te precair om een nieuwe beleidswende (van stimuleren naar versoberen en weer terug) te kunnen schragen. Zoveel politiek kapitaal was er gespendeerd aan de indoctrinatie van electoraat en elkaar dat geen van de hoofdrolspelers de moed had in het licht van nieuwe feiten zijn standpunt te herzien. Met verdere verarming van Europese huishoudens, stijgende werkloosheid, onnodige verlenging van de crisis en diepere beschadiging van politiek en Europa als voorspelbaar resultaat.
Geen wonder dat Europese politici naarstig op zoek gingen naar alternatieve verhalen die de blamerende prestatieverschillen tussen de Verenigde Staten en de eurozone konden verklaren. De grote bankafhankelijkheid in de eurozone voor de financiering van het midden- en kleinbedrijf waar het groenboek van de Europese Commissie een hoofdnummer van maakt, was dan ook een godsgeschenk. Ten eerste omdat het de oorzaak van de Europese recessie verschoof van de vraagzijde naar de aanbodzijde en dus van al te drieste politici naar al te voorzichtige bankiers. De geringe kredietaanvragen van het midden- en kleinbedrijf kwamen in dit verhaal niet door agressieve bezuinigingen die de consumptieve vraag in de eurozone de kop in hadden gedrukt, maar door banken die acht jaar na hun Amerikaanse avonturen nog altijd bezig waren hun balans te verbouwen. Bovendien leerden de data dat Europese bedrijven van oudsher veel meer zijn aangewezen op bank­kredieten dan Amerikaanse. En wat historisch zo is gegroeid, daarvoor is niemand verantwoordelijk.
Toen een slimme sherpa dit verhaal eenmaal had ontdekt, ging de Brusselse spinmachine op volle toeren draaien. Groei en werkgelegenheid vereisen immers investeringen en krediet. En omdat de bancaire kredietverlening na de crisis begrijpelijkerwijs nog altijd op slot zat, kon niet alleen het prestatieverschil tussen de Verenigde Staten en de eurozone worden wegverklaard, maar stond ook de deur open voor een politieke herwaardering van ‘marktfinanciering cum schaduwbankieren’. Ziehier de context voor de ‘kapitaalmarktenunie’ die de Europese Commissie bij monde van Jonathan Hill op 18 februari presenteerde en vier maanden later in het ‘Presidentenplan’ als exemplarisch wordt opgevoerd voor de eurozone 2.0, die retorisch de crisis van zich heeft afgeschud en weer vol schijnbaar vertrouwen de toekomst tegemoet blikt.
Dat dit de Europese grootbanken in de kaart speelde, die, zoals gezegd, voor hun verpakkingsindustrie zwaar leunden op het schaduwbancaire ecosysteem, kon Carney en Draghi niet deren. De belangen van hun kaste, of, minder complotterend, de marktontologie die zij deelden met hun sherpa’s overtroeft nu eenmaal de maatschappelijke zorgen over schaduwbankieren die zij vijf jaar eerder van tobberige regeringsleiders uit hoofde van getraumatiseerde burgers toevertrouwd hadden gekregen.

VERBAZINGWEKKENDER is de afgronddiepe sociale stilte die over deze machinaties is neergedaald. De rapporten van de Financial Stability Board, de groenboeken van de Europese Commissie, de kapitaalmarktenunie, schaduw­bankieren: het mag zich acht jaar na een crisis die onomstotelijk heeft aangetoond dat bankieren te belangrijk is om over te laten aan bankiers en hun bewakers nog altijd op ontstellend weinig publieke aandacht verheugen. Over de kapitaalmarktenunie zijn in Nederlandstalige media welgeteld drie stukken verschenen.
Het heeft er alle schijn van dat dit samenhangt met de mate van financialisering van onze samenlevingen. Hoe meer kiezers afhankelijk zijn van bancaire kredietverlening (voor hun hypotheken) en financiële markten (voor hun pensioenen), hoe geringer de politieke druk zal zijn voor ingrijpende hervormingen. De schuldgefinancierde aanschaf van woningen is daarvoor mondiaal het meest effectieve voertuig gebleken. De electorale afhankelijkheid van vastgoedgerelateerde groei blokkeert radicale(re) hervorming van banken en huizenmarkt omdat simpelweg te veel burgers baat hebben bij stijgende huizenprijzen, bij een groeiende vraag naar woningen en dus bij coulante kredietverlening door banken.
Nederland is er de perfecte illustratie van. Sinds de jaren zeventig is het aandeel koopwoningen in de Nederlandse woningvoorraad pakweg verdubbeld, van dertig procent toen naar zestig procent nu. In het voetspoor hiervan zijn de hypotheekschulden verzevenvoudigd, de bancaire balansen verdubbeld van twee keer het Nederlandse bruto binnenlands product naar vier keer en zijn hervormingen die raken aan woning en financiering ervan Grote Politiek geworden. Er is nou eenmaal een grote groep huishoudens die politiek gemobiliseerd kan worden als de eigen woning in het geding is. En dus is Nederland te klein als een pas ingestelde commissie voor financiële stabiliteit onder leiding van Klaas Knot voorstelt om Nederlandse burgers te verplichten tien procent eigen vermogen mee te nemen bij de aanschaf van een eigen woning. En staat de vastgoedwereld op zijn achterste poten als hoogleraar Arnoud Boot in een interview pleit voor een wereld waarin tachtig procent bankfinanciering van de woning het maximum is.
De politieke dynamiek rond schaduwbankieren is niet anders. Als de Europese Commissie een groenboek het licht doet zien dat de post-apocalyptische aanval op het schaduwbancaire stelsel onschadelijk moet maken en Europese grootbanken opnieuw de ruimte geeft om op grote schaal hypotheken te verpakken, kijken in Nederland burgers, politici en pers schielijk weg. Ook al is er in de omvangrijke literatuur over schaduwbankieren geen enkele garantie te vinden dat dit niet opnieuw leidt tot het drama van uiteenspattende zeepbellen die de eurozone aan het begin van de 21ste eeuw naar de rand van de afgrond heeft gevoerd. Financialisering creëert nu eenmaal haar eigen achterban.